De laatste opdracht van dit seizoen: Bedenk een verhaal bij deze prent.
Zoete inval
In zijn snoepwinkel “Zoete
Inval” waar het ruikt naar kaneel en drop, zit de oude Frits Schipper in zijn
stofjas achter de toonbank naar de jongste generatie uit het dorp te staren. Het
joch kan geen keus maken uit de uitgestalde soorten drop, spekken en ander
suikergoed.
Zo te zien aan zijn
haardracht en de manier waarop hij met zijn handjes op de rug staat, is het
aarzelende knulletje een nazaat uit het geslacht De Vos van Havezathe. Zijn
pony, met een eigenwijs kruintje, hangt als een slecht gezoomd gordijn op zijn
voorhoofd. Een afwijking die hij blijkbaar van zijn opa heeft geërfd, de etterbak die tot diep in zijn jeugd Frits het
leven zuur maakte. Karel De Vos van Havezathe altijd in voor een treiterende
opmerking.
Terwijl Frits zijn klantje observeert hoort hij diens opa op bekakte
toon zeggen: ‘Frits, je hebt morgen weer eens jam op je brood want ik heb een
onsje toverballen bij je vader gekocht.’
De Vos van Havezathe, die na
de lagere school in de grote stad naar de HBS ging, een luxe die voor de meeste
klasgenoten niet was weggelegd.
Frits kwam niet verder dan de MULO waar hij ook
zijn middenstandsdiploma haalde zodat hij bij zijn vader in de leer kon.
Toen hij twintig jaar was
overleed zijn vader plotseling en zat er voor hem, als enige zoon, niets anders
op dan de winkel voort te zetten. Rijk is hij er niet van geworden.
De Vos van Havezathe
studeerde rechten en werd advocaat van de Duivel.
Altijd bezig met louche
zaken. Zou het ventje weten dat zijn grootvader jaren in de gevangenis heeft
gezeten? Boontje komt om zijn loontje, dacht hij destijds toen zijn dorpsgenoot
wegens frauduleuze zaken voor jaren achter de tralies verdween.
Hoe langer de kleine Vos van
Havezathe staat te aarzelen, hoe meer Frits de treiterende opmerkingen van de
opa hoort. ‘Tja, Frits het leven is een pijp kaneel, iedereen likt er aan en
krijgt zijn deel. Bij jullie thuis zijn het meer zuurstokken.’
De keer dat hij de pestkop
tegen de grond werkte en hem een bloedneus beukte komt hem weer voor de geest.
De opmerking over de
snoepdoos van zijn moeder deden bij hem alle stoppen doorslaan.
Hij besluit de stem, waar het
kind geen weet van heeft, met een handeling het zwijgen op te leggen. Frits
weegt twee ons toverballen af. ‘Schiet je een beetje op, ik heb nog meer te
doen vandaag en geef deze maar aan je opa, hij was er vroeger gek op. Met de
groeten van Frits Schipper’
Beteuterd kijkt het jongetje
hem aan. ‘Dat kan niet. Mijn vader zegt dat ik geen opa heb.’
Even is Frits van zijn stuk
gebracht. Wat een verdriet schuilt er in die opmerking. Hij wordt misselijk van
zichzelf. Oud zeer over een onschuldig kind uitstrooien.
Terwijl het jongetje, tot
overmaat van ramp, een zuurstok op de toonbank legt, zegt Frits.
‘Kies maar wat extra’s uit en
eet de toverballen lekker zelf op.’