uittrekken
Apparence
Étymologie
[modifier le wikicode]- Dérivé par préfixation de trekken.
Verbe
[modifier le wikicode]Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | trek uit | trok uit |
jij | trekt uit | |
hij, zij, het | trekt uit | |
wij | trekken uit | trokken uit |
jullie | trekken uit | |
zij | trekken uit | |
u | trekt uit | trok uit |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | trekken uitd | uitgetrokken |
uittrekken \Prononciation ?\ transitif
- Étirer, tirer.
een tafel uittrekken
- mettre des rallonges à une table
een lade uittrekken
- ouvrir un tiroir
- Arracher, extraire, extirper.
een tand uittrekken
- arracher une dent
- Destiner, affecter.
de nodige tijd uittrekken
- dégager le temps nécessaire
een middag ergens voor uittrekken
- sacrifier un après-midi pour quelque chose.
- Enlever, ôter.
zijn jas uittrekken
- enlever son manteau
Synonymes
[modifier le wikicode]- étirer
- arracher
- destiner
- enlever
Taux de reconnaissance
[modifier le wikicode]- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 96,8 % des Flamands,
- 98,8 % des Néerlandais.
Prononciation
[modifier le wikicode]- (Région à préciser) : écouter « uittrekken [Prononciation ?] »
Références
[modifier le wikicode]- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]