mensuur
Uiterlijk
- men·suur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mensuur | mensuren |
verkleinwoord | - | - |
- (muziek) klinkend gedeelte van een snaar
- (muziek) maatverhouding van orgelpijpen, blaasinstrumenten of snaren
- (sport) een traditionele vorm van schermen uitgevoerd bij plaatselijke studentencorporaties
- mens·uur
- samenstelling van mens en uur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mensuur | mensuren |
verkleinwoord | - | - |
het mensuur o
- Het woord mensuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mensuur" herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ mensuur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Muziek in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Samenstelling in het Nederlands
- Economie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 52 %
- Prevalentie Vlaanderen 52 %