agenciar
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
agenciar |
agenciaba |
agenciado |
volledig |
agenciar
- a·gen·ciar
- overgankelijk
- bezorgen, verschaffen, regelen, helpen aan, klaarspelen, voor elkaar krijgen
- [1] procurar