Naar inhoud springen

Hollandse School

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Hollandse School is een verouderde term om de Noord-Nederlandse schilderkunst in de Gouden Eeuw aan te duiden. Hollandse school is niet de benaming van een stijl, zoals renaissance of barok. Er was niet één school van schilderen die in de hele Republiek beoefend werd, maar er waren verschillende stijlen en stromingen die naast elkaar bestonden. Bovendien dekt de term "Hollands" niet helemaal de lading. Weliswaar was de productie van schilderijen en prenten voor een groot deel in de Hollandse steden geconcentreerd, maar veel schilders waren afkomstig uit andere regio's (vooral de Zuidelijke Nederlanden) of hebben voor enige tijd in het buitenland gewerkt.[1]

De term wordt soms nog wel door veilinghuizen en musea gebruikt voor anonieme schilderijen die niet in een bepaald atelier of een stad geplaatst kunnen worden.

Het idee dat de Hollandse kunst uit de zeventiende eeuw een unieke plaats in de kunstgeschiedenis inneemt, werd al geformuleerd door de Duitse filosoof Hegel, maar raakte vooral in zwang door twee invloedrijke boeken uit de tweede helft van de negentiende eeuw: Musées de la Hollande. Amsterdam et la Haye. Études sur l'école hollandaise (1858-1860) van Thoré-Bürger en Het land van Rembrand [sic] (1882-1884) van Busken Huet.[2] De "Hollandsche school" was in deze werken geen kunsthistorisch begrip of de beschrijving van een bepaalde schilderstijl. De Hollandse schilderkunst werd vooral gedefinieerd aan de hand van de uitgebeelde onderwerpen en de mentaliteit (vrijheid, ondernemingszin, soberheid) die uit de schilderijen zou spreken. Verder werd de nadruk gelegd op het vermeende realisme van onder andere de genrestukken, landschappen, stadsgezichten en schutterstukken.[3]

Ook de Nederlandse historicus en fervent tekenaar Johan Huizinga gebruikte de zeventiende-eeuwse schilderkunst als een middel om een typisch Nederlandse mentaliteit op het spoor te komen. Met zijn Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw, waarin hij bewust de schaduwkanten van die zeventiende eeuw wegliet, stak hij in 1941 de bevolking tijdens de Duitse bezetting een hart onder de riem. Hij zette bijvoorbeeld "het Hollandsche karakter van [Frans] Hals", dat zich uitte in "forsche natuurlijkheid en oprechte eenvoud", waar de geportretteerde regenten zich maar naar te schikken hadden, tegenover Antoon van Dyck met zijn (in Huizinga's ogen) achterhaalde "gratie, virtuositeit, raffinement en distinctie".[4]

Hoe briljant en meeslepend deze boeken ook waren, er werd over het hoofd gezien dat bijvoorbeeld de genrestukken, die als kenmerkend voor de kunst van de Gouden Eeuw gezien werden, maar een klein onderdeel van de totale zeventiende-eeuwse productie aan schilderijen uitmaakten. In de Hollandse huizen waren vooral portretten van familieleden en bijbelse voorstellingen populair.[5] Voor de grote projecten zoals de Oranjezaal en het stadhuis van Amsterdam, werd een beroep gedaan op kunstenaars die in de stijl van Rubens werkten, zowel uit Holland als uit Antwerpen.[6] En ondanks de natuurlijkheid en eenvoud die Huizinga bij Frans Hals waarnam, was diens werk even geraffineerd als dat van Antoon van Dyck. De ogenschijnlijk nonchalante en geïmproviseerde stijl van Hals en de late Rembrandt was in werkelijkheid een Hollandse versie van de Italiaanse sprezzatura, waarmee de regenten hun aristocratische ambities benadrukten,[7] want de Franse en de Italiaanse invloed, die volgens de negentiende-eeuwse kunsthistorici mede de oorzaak was van het verval van de Hollandse schilderkunst na 1680, was al in de hele zeventiende eeuw aanwezig.[8] Een oorzaak voor het vertekende beeld dat later ontstond, is dat het buitenland en de kleinere verzamelaars, die zich geen schilderijen konden veroorloven, de Nederlandse kunst uit de zeventiende eeuw vooral leerden kennen dankzij de verspreiding van enorme aantallen prenten, waarin de boerenscènes, genrestukken, stillevens, landschappen en zeegezichten domineerden.[9]

Deels als reactie op het boek Overvloed en onbehagen uit 1988 van de Britse historicus Simon Schama, dat volgens veel Nederlandse historici een origineel en erudiet maar ook nu weer te eenzijdig beeld gaf van de Nederlandse zeventiende eeuw, richt het kunsthistorische onderzoek zich sindsdien juist op de grote diversiteit van de zeventiende-eeuwse schilderkunst (en de Hollandse cultuur in het algemeen) die uit allerlei verschillende invloeden ontstaan is.[10]

De hieronder opgenomen meesters uit de barok zijn in logisch-chronologische volgorde geplaatst. Indien een geboortedatum niet zeker is, wordt alleen de actieve periode genoemd. Meesters waarvan de geboortedatum niet bekend is, zijn in deze lijst overigens niet als zodanig gemerkt.