Jump to content

spreuk

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Alternative forms

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch sproke, from Old Dutch *spruki, from Proto-West Germanic *spruki, from the verb *sprekan (to speak). See spreken. Cognate with German Low German Spröök, German Spruch.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /sprøːk/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: spreuk
  • Rhymes: -øːk

Noun

[edit]

spreuk f (plural spreuken, diminutive spreukje n)

  1. saying, proverb
    Synonym: gezegde
    Een bekende spreuk zegt: "Wie niet waagt, die niet wint."
    A well-known saying goes: "Nothing ventured, nothing gained."
    In deze oude stamboom vinden we vele wijze spreuken en gezegdes.
    In this old family tree, we find many wise proverbs and sayings.
    Deze spreuk wordt vaak gebruikt om de moed erin te houden: "Na regen komt zonneschijn."
    This saying is often used to keep up one's spirits: "After rain comes sunshine."
    Tijdens het feestje vertelde de oudere gastheer enkele humoristische spreuken om iedereen aan het lachen te krijgen.
    During the party, the elderly host shared some humorous sayings to get everyone laughing.
    Het boek staat vol met inspirerende spreukjes en levenswijsheden.
    The book is filled with inspiring sayings and words of wisdom.
  2. sentence
  3. conjuration, incantation
  4. spell

Derived terms

[edit]

West Frisian

[edit]

Etymology

[edit]

Borrowed from Dutch spreuk.

Noun

[edit]

spreuk c (plural spreuken, diminutive spreukje)

  1. saying, proverb

Derived terms

[edit]

Further reading

[edit]
  • spreuk”, in Wurdboek fan de Fryske taal (in Dutch), 2011