melancholisch
Uiterlijk
- me·lan·cho·lisch
- afgeleid van melancholie met het achtervoegsel -isch [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | melancholisch | melancholischer | |
verbogen | melancholische | melancholischere | |
partitief | melancholisch | melancholischers | - |
melancholisch
- een sombere kijk op de zaken hebbend
- Met dit trieste weer worden mensen steeds melancholischer.
- ▸ Maar hij was niet uitgenodigd om melancholisch te worden over het feit dat hij zich liet corrumperen met ossenhaas en Franse wijn, goede wijn overigens, een uitstekende versterking van het nieuwe grote rijk.[2]
- Het woord melancholisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "melancholisch" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ melancholisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be