dong
Uiterlijk
- dong
- Leenwoord uit het Vietnamees, in de betekenis van ‘munteenheid van Vietnam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1946 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dong | dongs |
verkleinwoord | - | - |
- (financieel) munteenheid van Vietnam (eigenlijk Vietnamese dong)
- (seksualiteit) kunstpenis
vervoeging van |
---|
dingen |
dong
- enkelvoud verleden tijd van dingen
- Ik dong.
- Jij dong.
- Hij, zij, het dong.
- Ik dong.
- Het woord dong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dong" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "dong" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Financieel in het Nederlands
- Seksualiteit in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 67 %
- Prevalentie Vlaanderen 55 %