gemonkel
Uiterlijk
- ge·mon·kel
- naamwoord van handeling monkelen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gemonkel | |
verkleinwoord |
het gemonkel o
- slecht verstaanbaar gepraat
- ▸ Ik luisterde liever naar het gestamel van Kluivert, het te kort gedane geneuzel van de De Boertjes, het bitse gemonkel van Overmars of het omineuze zwijgen van Davids en Bogarde.[2]
- ▸ Jan kon als hij de geest had ontzettend foeteren op allerlei misstanden in de maatschappij die per direct veranderd moesten worden, en nog liever gisteren. Soms deed hij dat luidkeels, maar meestal via een soort gemonkel dat ik vanachter mijn bureau nét nog kon verstaan.[3]
- voortdurend spottend glimlachten
- [1] gemompel
- Het woord gemonkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gemonkel" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron “Seedorf, Ronaldo en hoe je het uiteindelijk toch allemaal voor je ouders doet” (14/01/2014), HP de Tijd
- ↑
Weblink bron “In memoriam: Jan Stassen (1951 – 2015)” (20/07/2015), HP de Tijd
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be