Naar inhoud springen

Dorsolaterale prefrontale cortex

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dorsolaterale prefrontale cortex
Cortex praefrontalis dorsolateralis
De dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) omvat de gebieden 9 en 46 van Brodmann
De dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) omvat de gebieden 9 en 46 van Brodmann
Synoniemen
Latijn cortex prefrontalis dorsolateralis[1]
Nederlands dorsolaterale prefrontale schors[2]

dorsolaterale prefrontale hersenschors[1]

Portaal  Portaalicoon   Biologie

De dorsolaterale prefrontale cortex[1] (DLPFC) of cortex praefrontalis dorsolateralis vormt het bovenste en buitenste deel van de prefrontale schors.

Het gebied komt globaal overeen met brodmanngebieden 9 en 46. De bloedvoorziening is vooral afhankelijk van de arteria cerebri media. De DLPFC heeft vele verbindingen met de nabijgelegen cortex orbitofrontalis, maar ook met verder weg gelegen gebieden in de hersenen, zoals de cortex parietalis posterior, de thalamus (de dorsomediale kern), basale kernen (nucleus caudatus) en hippocampus. Er zijn vele afferente banen vanuit gebieden waarnaar de zintuigen projecteren, zoals het visuele gebied, de gehoors- en tastgebieden. Het is een gebied waarnaar neurotransmittersystemen projecteren, zoals het systeem dat dopamine produceert. De myelinisatie (vorming van witte stof) in de hersenen is in de prefrontale schors het laatst voltooid.[3][4]

De DLPFC wordt verantwoordelijk geacht voor planning en hoger aspecten van gecontroleerd gedrag, zoals executieve functies, het ‘monitoren’ van gedrag, en het onderdrukken van ongewenst gedrag en motoriek. De DLPFC functioneert niet in isolement, maar maakt deel uit van grootschalige netwerken in de hersenen zoals het centraal-executief netwerk, waarbij het processen coördineert als onder andere als het werkgeheugen en selectieve aandacht. Laesies van de DLPFC kunnen gepaard gaan met het dysexecutieve syndroom, en leiden tot een verminderde regulatie van emoties, denken en plannen van gedrag. Anatomische veranderingen in de DLPFC bij het ouder worden (zoals o.a. verlies aan volume van grijze stof en witte stof) liggen mogelijk ten grondslag aan vertraging van cognitieve functies bij ouderen en het minder goed functioneren van het werkgeheugen.[5][6]