goedhartigheid
Uiterlijk
- goed·har·tig·heid
- afleiding van goedhartig met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | goedhartigheid | goedhartigheden |
verkleinwoord |
de goedhartigheid v
- het heel aardig zijn
- ▸ Hoelang was het geleden dat Catharina's handen hem hadden beroerd? Wat als Elza nu binnen zou komen? Toen dacht hij aan Tinus, aan zijn goedhartigheid, zijn vertrouwen in hem en stond hij op.[2]
- ▸ Op de Balkan wordt er altijd van alles bijgehaald in een mix van melancholie, liefde voor het land, goedhartigheid en de wens om hard en strijdbaar te zijn. Je bent voor of tegen iets en iemand. Polderen bestaat niet.[3]
- iets dat een teken van grote vriendelijkheid is
1. het heel aardig zijn
- Het woord goedhartigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Carla de Jong“Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
- ↑ Weblink bron “NOS-verslaggever met Macedonische roots: 'Vandaag kies ik voor rood-geel'” (21-06-2021), NOS