hacken
Uiterlijk
- hac·ken
- van het Engels [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hacken |
hackte |
gehackt |
zwak -t | volledig |
hacken
- overgankelijk (informatica) inbreken in een informatiesysteem (om gegevens te roven of te wijzigen)
- Het hele systeem is gehackt
- Het AI-taalmodel GPT-4 is in staat om websites te hacken. Dat maakt het aanzienlijk makkelijker voor mensen zonder hackerskennis om cyberaanvallen uit te voeren. [2]
- (informatica) (techniek) op creatieve wijze meer doen met techniek dan de makers zelf hadden bedacht, het opzoeken van de grenzen van het mogelijke en het verkennen van de ethische en maatschappelijke consequenties van de ontdekte mogelijkheden
1. inbreken in een informatiesysteem
- Het woord hacken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hacken" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ hacken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ newscientist.nl (29 feb 2024)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Informatica in het Nederlands
- Techniek in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %