jota
Uiterlijk
- jo·ta
- Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘Griekse letter’ voor het eerst aangetroffen in 1580 [1]
- een kleine Griekse of Hebreeuwse letter [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jota | jota's |
verkleinwoord |
- de Griekse letter "i" de kleinste letter van het alfabet
- de 10de letter van het Hebreeuwse alfabet
- een kleinigheid
- Laat Obama zijn eigen redevoeringen van vier jaar terug nog eens doorlezen, laten ook zijn Europese partners dat nog eens doen. Met al die voorgenomen en toegezegde defensie-uitgaven zal de wereld immers geen jota veiliger worden.[4]
- ik snap er geen jota van
ik snap er helemaal niets van
- er klopt geen jota van
iets is helemaal fout
- Ik ben overgestapt van energieleverancier en krijg een absurd hoge eindafrekening. Er klopt geen jota van die nota. Wat moet ik doen? [5]
- Het woord jota staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jota" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "jota" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ jota op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 26 mei 2012
- ↑ Volkskrant Reinout van der Heijden hoofdredacteur van de Geldgids 17 juli 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be