piëteit
Uiterlijk
- pië·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eerbied’ voor het eerst aangetroffen in 1862 [1]
- afgeleid van het Franse piété (met het achtervoegsel -teit) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | piëteit | - |
verkleinwoord | - | - |
de piëteit v
- gevoel van hoogachting op geestelijk en zedelijk vlak
- Uit piëteit voor de slachtoffers werd een minuut stilte gehouden.
- Het woord piëteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "piëteit" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "piëteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ piëteit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be