Naar inhoud springen

schaaf

Uit WikiWoordenboek
[1] Een schaaf
  • schaaf
  • In de betekenis van ‘gereedschap’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schaaf schaven
verkleinwoord schaafje schaafjes

de schaafv / m

  1. (gereedschap) een werktuig om hout glad, vlak of dunner te maken
    • Het werken met een schaaf geeft veel houtkrullen als afval. 
  2. (gereedschap) een werktuig om dunne plakjes van een materiaal af te snijden.
    • Voor de huidtransplantatie wordt met een speciaal schaafje een dun laagje van de huid afgenomen. 
vervoeging van
schaven

schaaf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaven
    • Ik schaaf. 
  2. gebiedende wijs van schaven
    • Schaaf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaven
    • Schaaf je? 
100 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]