wagen

Niet te verwarren met: Wagen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  wagen    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈwaɣə(n) / (2 lettergrepen)
  • (Noord-Nederland): /ˈʋaːχə(n)/
  • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈʋaːɣə(n)/

Woordafbreking

• wa·gen

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘voertuig’ aangetroffen vanaf 838

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	wagen	wagens
verkleinwoord	wagentje	wagentjes

Zelfstandig naamwoord

de wagen m

1. kar
2. (verkeer) auto

Hyponiemen

• [2] (intensivering) klassewagen, moordwagen

   

45km-wagen Hemelwagen SRV-wagen SUV-wagen VROS-wagen aanhangwagen achterwagen actiewagen afzettingswagen ambulancewagen arrestantenwagen bagagewagen bakwagen bedrijfswagen beerwagen beestenwagen benenwagen besproeiingswagen bestelwagen betonwagen bezemwagen bierwagen bijwagen bluswagen boerenwagen boevenwagen bokkenwagen bolderwagen boodschappenwagen boomwagen brandwagen brandweerwagen broodwagen buffetwagen bulkwagen camerawagen carnavalswagen carnavalwagen celwagen cementwagen circuswagen combinatiewagen containerwagen corsowagen dienstwagen dienwagen dieselwagen dievenwagen disselwagen dodenwagen dweilwagen elektrocutiewagen emowagen ezelswagen ezelwagen firmawagen flitswagen fluisterwagen fondsenwagen foorwagen formule 1-wagen formulewagen gaswagen geldtransportwagen geldwagen geluidswagen gereedschapswagen gevangenwagen gevechtswagen gezinswagen gierwagen goederenwagen handwagen hefwagen hellingwagen herverdelingswagen het erop wagen hooiwagen huifwagen huurwagen inruilwagen invalidenwagen jachtwagen kampeerwagen kapwagen kermiswagen ketelwagen keukenwagen kiepwagen kinderwagen klassewagen kleedwagen koelwagen koetswagen koffiewagen kolenwagen koolwagen kopwandwagen kordewagen kraakwagen kraanwagen kruiwagen ladderwagen langwagen lastwagen leasewagen legerwagen leiwagen lepelwagen leswagen lijkenwagen lijkwagen lokwagen loopwagen luikenwagen luiwagen luxewagen maanwagen mallewagen marktwagen materiaalwagen meetwagen melkwagen montagewagen moordwagen motorfietswagen motorwagen munitiewagen natiewagen occasiewagen oogstwagen oorlogswagen opraapwagen oprijwagen ossenwagen overvalwagen paard-en-wagen pakwagen palletwagen pantserwagen patrouillewagen pekelwagen perronwagen personenwagen persoonswagen pipowagen plateauwagen politiewagen pompwagen ponywagen pooierwagen poppenwagen postwagen praalwagen privéwagen pronkwagen proviandwagen prowagen racewagen regiewagen reiswagen renwagen reportagewagen restauratiewagen rioolwagen rolwagen ruimtewagen ruitwagen salariswagen salonwagen satellietwagen schakelwagen schelpenwagen serveerwagen slaapwagen slangenwagen sleepwagen sleperswagen sloopwagen snackwagen snorwagen snuffelwagen speelwagen sportwagen sproeiwagen spuitwagen stapelwagen stationwagen steekwagen stootwagen strijdwagen strooiwagen surveillancewagen takelwagen talbotwagen tankwagen tekstwagen terreinwagen theewagen thespiswagen toerwagen toiletwagen tramwagen transportwagen triomfwagen trommelwagen tuimelwagen tweedehandswagen vechtwagen veegwagen veerwagen veewagen verhuiswagen vervangwagen videowagen vluchtwagen volgauto volgwagen volkswagen voorwagen vouwwagen vrachtwagen vuilniswagen wandelwagen wiegewagen wijtewagen wikiwagen winkelwagen wolkenwagen woonwagen zegewagen zeilwagen ziekenwagen zigeunerwagen zijspanwagen zonnewagen zwerfwagen

Afgeleide begrippen

   

Wagenberg waagster wagenaar wagenas wagenbak wagenbegeleider wagenbegeleidster wagenboom wagenbouwer wagenhuur wagenkap wagenladder wagenlading wagenloods wagenlosser wagenmaker wagenmakerij wagenmeester wagenmenner wagenpark wagenplein wagenrennen wagenschot wagenslag wagensmeer wagenspan wagenspel wagenspoor wagenstel wagenveer wagenvet wagenvracht wagenwiel wagenwijd wagenziek wagenziekte wager wagerij

Uitdrukkingen en gezegden

• [1] het paard achter de wagen spannen

Vertalingen

    2. een auto   

Bulgaars: автомобил (bg) Deens: bil (da) Duits: Wagen (de), Auto (de) Engels: wagon (en), car (en) Frans: voiture (fr) v, auto (fr) v

Nedersaksisch: wagen (nds) Papiaments: waha Russisch: автомобиль (ru) m, машина (ru) v Spaans: carro (es), coche (es) Tsjechisch: auto (cs) o, vůz (cs) monbezield

Zelfstandig naamwoord

de wagen mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord waag

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
wagen	waagde	gewaagd
zwak -d	volledig

Werkwoord

wagen

1. overgankelijk iets riskants ondernemen

   • Er werd een poging gewaagd de rivier over te steken. 

2. overgankelijk iets ondernemen waarvan je niet zeker bent dat het zal lukken

   ▸ Ik liep ten slotte bijna elke dag dezelfde afstand als een marathon, dus dacht ik een kansje te kunnen wagen.

3. wederkerend zich ~ : een risico op zich laden

   • Daar waagde hij zich niet aan. 

Hyponiemen

• gewagen

Afgeleide begrippen

• gewaagd, waaghals, waagster, waagstuk

Vertalingen

    1. een poging ondernemen   

Deens: vove (da) Duits: wagen (de) Engels: dare (en)

Frans: oser (fr) Spaans: arriesgar (es), arriscar (es), aventurar (es), atreverse (es)

Gangbaarheid

• Het woord wagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wagen" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Duits

Woordafbreking

• wa·gen

Werkwoord

wagen

1. wagen

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

wagen

1. (verkeer) wagen; auto

Veluws

Zelfstandig naamwoord

wagen

1. (verkeer) wagen; auto