Dikkopmos is een algemeen voorkomend
mos in tuinen, bermen, bossen, het groeit op steen, schors en op de
grond. Iedereen komt het wel tegen, het kan met hele
mooie vormpjes een plek begroeien. De witte topjes aan het eind zijn
karakteristiek, hoewel ook andere – minder vaak voorkomende mossen
dit kenmerk hebben. En dat maakt het met zekerheid determineren altijd onzeker, zie de opmerking van Albertine hieronder bij de reacties.
Dikkopmos (Brachythecium rutabulum) is een
zogenaamd slaapmos: het vormt matten met meest liggende
mosstengeltjes.
Het leukste van mossen is wel het
kapselen. Mensen hebben het wel over “bloeiend mos”, maar mos kan
niet bloeien. Planten met bloemen ontstonden pas veel later in de
evolutie, in de tijd daarvoor waren er mossen, wolfsklauwen, paardenstaarten, en die maakten kapsels met sporen om zich voort te
planten.
Wanneer bij mosplantjes bevruchting
heeft plaatsgevonden, vormt zich een sporenkapsel (sporofyt) waarin
veel sporen zitten. Het sporendoosje wordt afgesloten met een dekseltje
waarop een soort snaveltje. En daaroverheen bevindt zich een heel dun
vliesje: het huikje.
 |
| In het midden twee kapseltjes met wittige huikjes. |
In het begin is een sporenkapsel nog
dun en groen, maar later groeit het uit, het rijpt. Het huikje laat
los en wordt afgeworpen, later wordt ook het dekseltje afgestoten.
Bij veel bladmossen worden de sporen in het doosje dan nog beschermd
door een soort tandjes (peristoom). Onder gunstige, droge
omstandigheden buigen die tandjes naar buiten waardoor de sporen naar
buiten kunnen om door de wind te worden verspreid. Bij verschillende
mossoorten zien de sporendoosjes, deksels en huikjes er weer anders
uit, waardoor je ze – onder vergroting – kunt herkennen.
Bij het dikkopmos zie je in januari al
mooie, uitgegroeide sporen. In het centrum van bovenstaande foto zie
je een kapsel, dat bezig is een bleek, snavelvormig huikje af te
werpen. Linksmidden zie je nog een jong, groenig kapseltje.De andere
kapseltjes zijn nog stevig afgesloten met het dekseltje.
Een maand later, nu dus, zijn vrijwel
alle dekseltjes afgeworpen en zie je duidelijk de peristoomtandjes.
 |
| Peristoomtandjes op kapselmond, rechts blad van groot rimpelmos. |
Aanvankelijk had ik zelfs bij dit
eenvoudige mos problemen met het determineren. Op de tweede foto met de
puntvormige dekseltjes meende ik dat het de snaveltjes van het
gesnavelde klauwtjesmos waren. Verwarring van dikkopmos met dit mos
komt vaker voor. Maar bij het gesnavelde klauwtjesmos zijn de
snaveltjes toch echt wel explicieter en bovendien heet het niet voor
niets klauwtjesmos: de blaadjes zijn wat gekromd, vooral ook
zichtbaar aan de uiteinden. En het is duidelijk dat dat niet het
geval is bij de hier getoonde plantjes.
Als mosjes door droogte inkrimpen, kan
je ze niet meer goed bekijken Deze tijd is dus wel heel geschikt. En:
fotograferen en uitvergroten op de computer: de meest simpele manier
om ze goed te bekijken.
Zelfs als je slechts een klein balkon
hebt, kan je in een beschaduwd hoekje een steen met mos laten
begroeien. Op een braakliggend- of bouwterrein terrein zie je soms
een mooi begroeide steen die je zonder de omgeving schade toe te
brengen kunt meenemen.
Ik ben geen fan van het verzamelen van
mos in bossen, dan schaad je het ecosysteem, het gaat in de tuin
meestal dood en het is nog verboden ook. Met enig geduld groeit mos
vanzelf op een steen of in een pot.
Hierboven een steen, die vanzelf met
mos begroeid is geraakt.
En tenslotte het muurtje in onze tuin,
dat na een jaar of acht leuk begroeid is.
Je ziet er meer mossoorten gecombineerd
met muurleeuwenbekje.
 |
| Van links naar rechts: fijn laddermos, muurleeuwenbekje, kapselend dikkopmos. |
Het is al leuk als je zo nu en eens wat
rond speurt naar het dikkopmos, dat je vaker zult zien dan je denkt.
Je gaat dan ook andere mossen zien, en je wordt nieuwsgierig naar
deze bijzondere miniwereld.